Dit artikel verscheen op 24-10-2023 op stadzaken.nl – Jan-Willem Wesselink
De stad is een standaardproduct. Onder het ontwerpen, ontwikkelen en beheren van onze regio’s, steden, dorpen liggen wetten, regels, normen, kaders, afspraken en gebruiken. Soms zijn die goed te herleiden, maar veel vaker weet niemand hoe ze zijn ontstaan. Waarom is het spoor 1,435 meter breed? Waarom zijn veel parken in Engeland omheind en bij ons bijna nooit? Waarom mag de goothoogte van bijgebouw in de Amsterdamse binnenstad niet hoger zijn dan 2 meter 70?
Veel van die standaarden gaan over schoonheid. Andere over het over het gemak voor ontwerper en bouwer. Een derde categorie is opgesteld om de stad goed te laten functioneren en zijn een antwoord op logistieke of milieuproblemen. De spoorbreedte is daarvan een mooi voorbeeld.
Er zijn niet alleen normen, kaders en richtlijnen voor spoorwegen, maar voor vrijwel alle vormen voor mobiliteit in onze steden en dorpen. Dat werkte lang goed. Door slimme logistieke keuzes, gebaseerd op goede afspraken, konden Nederlandse steden groeien en ontstond er toch geen verkeersinfarct.
Tot nu. Want we bereiken de grenzen van de capaciteit in onze steden. Terwijl we juist verder willen verdichten. Als we daar niets aan doen, lopen onze steden letterlijk vast en leiden we als Nederland grote economische schade die vooral de lagere inkomens zal raken. Bovendien stokt dan de woningbouwopgave nog verder.
De oplossing voor dit logistieke probleem ligt niet in het bouwen van meer wegen (daar is ook helemaal geen ruimte voor), maar in het slimmer benutten van beschikbare capaciteit. En in het voorkomen van problemen. Want als we weten waar welk probleem kan ontstaan, kunnen we het vermijden. Mobiliteit en logistiek is immers een systeem en dat laat zich voorspellen als je op het juiste moment, de juiste informatie hebt.
Afspraken kern DMI-Ecosysteem
Dan moeten er wel afspraken bestaan op welke manier van verzamelde data, informatie wordt gemaakt. Over hoe die informatie wordt gedeeld. En wat de samenhang is tussen die informatiebronnen. Daarover gaat het DMI-ecoysteem, dat in het voorjaar door de Groeifondscommissie 85 miljoen euro kreeg toegekend en waarin overheden, bedrijven en kennisinstellingen samenwerken.
De commissie begreep enerzijds de impact van het probleem en zag tegelijkertijd het verdienpotentieel. Want ook dat is enorm. Als betrouwbare data op een uniforme en herleidbare manier tot informatie wordt gemaakt, kunnen er producten en diensten worden ontwikkeld die niet alleen interessant zijn voor alle Nederlandse gemeenten, maar ook ver daar buiten.
Bovendien genereert de stad veel meer data dan over mobiliteit alleen. Over materiaalgebruik bijvoorbeeld (de verspilling in de bouw is enorm), of over luchtverontreiniging, grondwaterstanden, de ligging van kabels en leidingen, geluidsniveaus enzovoort, enzovoort.
Ook daarvoor geldt: als er daar betrouwbare informatie is, dan ontstaat er een markt voor nieuwe producten en diensten die gemeenten kunnen helpen om opgaven op te lossen.
Dat begint bij afspraken voor de slimme stad. Die worden nu gemaakt in het DMI-ecoysteem en dat gaat onze steden voor altijd veranderen.
“Jan-Willem Wesselink” is programmamanager bij Future City Foundation.