Criteria impact ecosysteem meten

Ecosystemen zijn een unieke samenwerkingsvorm. Ecosystemen zijn dynamisch met veel interactie tussen verschillende actoren. Bovendien is er een grote afhankelijkheid van de omgeving waarbinnen het ecosysteem functioneert. Dit maakt het lastig om grip te krijgen op ecosystemen en te meten wanneer ecosystemen goed werken. In het boek ‘Van slimme stad naar ecosysteem’ dat eind januari 2025 verschijnt (pre-order hier een gratis digitale versie), schrijven experts over het werken in ecosystemen. Op basis van de inhoud van dit boek zijn criteria voor goed werkende ecosystemen te herleiden.   

Criteria voor goedwerkende ecosystemen

In een interview met biomimicry-expert Bowine Wijffels probeerden we te leren van ecosystemen in de natuur. Dit leverde de volgende criteria op:

  • Diversiteit: Diversiteit stimuleert innovatie, biedt weerbaarheid tegen verstoringen uit de omgeving en vergroot flexibiliteit. Diversiteit betekent variatie in vaardigheden, kennis, producten en partners.
  • Vitaliteit: De vitaliteit van een ecosysteem is essentieel om het veerkrachtig en duurzaam te maken. Zonder vitaliteit lopen ecosystemen het risico om uit balans te raken, minder waarde te creëren of zelfs in te storten bij verstoringen. Voeding, veiligheid en voortplanting (drie V’s) zijn essentieel voor een vitaal ecosysteem. Er moeten voldoende kennis, inspiratie en middelen zijn om het ecosysteem te voeden. Actoren in het systeem moeten kunnen floreren zonder grote bedreigingen. En het ecosysteem moet innovatief en duurzaam te werk gaan om toekomstbestendig te blijven.
  • Adaptiviteit: Een ecosysteem functioneert niet geïsoleerd, maar in wisselwerking met zijn omgeving. Het succes hangt af van factoren zoals het politieke klimaat, infrastructuur en regelgeving. Met de adaptiviteit van een ecosysteem wordt bedoeld in hoeverre een ecosysteem kan inspelen op veranderende omgevingsfactoren.

Naast deze drie criteria geïnspireerd door natuurlijke ecosystemen zijn op basis van de verdere inhoud van het boek nog vier andere criteria aan te wijzen:

  • Vertrouwen: Terugkerend thema in veel van de artikelen. Vertrouwen is de basis om samen te werken in ecosystemen. Het bevordert open communicatie, zorgt voor een veilige sfeer en verlaagd eventuele transactiekosten. Ecosystemen zijn unieke horizontale samenwerkingsverbanden met weinig hiërarchie. Vertrouwen helpt dan om (snelle) beslissingen te maken.
  • Samenhang: Samenhang gaat over de vraag hoe goed de verschillende actoren, processen en elementen in het ecosysteem met elkaar zijn verbonden. In een goedwerkend ecosysteem kennen actoren elkaar en weet men waar door anderen aan wordt gewerkt. Zo kan op de kwaliteiten en inzichten van anderen worden voortgeborduurd.
  • Motivatie: Een goedwerkend ecosysteem vraagt om deelnemers die intrinsiek gemotiveerd zijn om aan het ecosysteem te werken. Intrinsiek gemotiveerde partners zijn aanwezig binnen het ecosysteem, pakken zelf dingen op en dragen bij aan de doelen van het ecosysteem.    
  • Effectiviteit: Ecosystemen worden gevormd met een duidelijke visie en specifieke doelen. Samenwerken in ecosystemen heeft alleen waarde als het daadwerkelijk meerwaarde oplevert; anders is het overbodig. Effectiviteit gaat over de vraag in hoeverre de gestelde doelen van een ecosysteem worden bereikt. Een belangrijke overweging daarbij is of deze doelen zonder samenwerking even goed haalbaar zouden zijn.

Hoe meet je deze criteria?

Gezien de nieuwe unieke samenwerkingsvorm in een ecosysteem is het niet eenvoudig om deze criteria te meten. Hieronder volgen eerste stappen om de verschillende criteria voor het ecosysteem in kaart te brengen:

1) Meten van diversiteit

– Inventariseer aantal actoren die deelnemen aan het ecosysteem.
– Inventariseer in welke sector/markt deze actoren werken.
– Inventariseer hoeveel actoren er jaarlijks instromen/uitstromen (en hoe instroom/uitstroom verdeeld zijn per sector/markt).
– Vraag uit bij deelnemers of zij zich gehoord voelen binnen ecosysteem.
– Vraag uit bij deelnemers of zij bepaalde actoren in het ecosysteem missen.
– Bedenk een wenselijke situatie m.b.t. aantal actoren (per sector) om de doelen van het ecosysteem te halen. Spiegel dit aan de huidige inventarisatie.

2) Meten van vitaliteit
– Vraag uit bij deelnemers of zij voldoende kennis, inspiratie en middelen hebben om in het ecosysteem te werken.
– Vraag uit bij deelnemers of zij bedreigingen omtrent het werken in het ecosysteem zien.
– Vraag uit bij deelnemers of zij het netwerk innovatief en duurzaam vinden.

3) Meten van adaptiviteit
– Inventariseer hoe vaak deelnemers te maken krijgen met veranderingen uit de externe omgeving die raken aan het werken in het ecosysteem.
– Onderzoek hoe snel deelnemers zich kunnen aanpassen aan deze externe invloeden.
– Onderzoek of deelnemers leren van eerdere ervaringen met externe invloeden, zodat zij een volgende keer beter weten hoe hier mee om te gaan.
– Beoordeel of lange termijn doelen, ondanks externe invloeden, worden gehaald/haalbaar blijven.

4) Meten van vertrouwen
– Kwalitatieve methode: Uitvragen van ervaringen bij deelnemers over vertrouwen.
– Kwantitatieve methode: Vragenlijst verspreiden onder deelnemers (er zijn verschillende veelgebruikte vragenlijsten die vertrouwen in groepen proberen te meten).
– Observeer o.b.v. gedragsindicatoren: Worden afspraken nagekomen (deadlines wel/niet gehaald)? Zijn er conflicten? Stellen deelnemers zich kwetsbaar op?
– Er zijn verschillende tools en hulpmiddelen beschikbaar om vertrouwen te meten (bijv. de Team Climate Inventory)
– Vraag naar vertrouwen in periodieke evaluaties.

5) Meten van samenhang
– Onderzoek hoe goed actoren binnen ecosysteem elkaar kennen.
– Onderzoek in hoeverre actoren samenwerken, hoe intensief die samenwerking is en waar samenwerking ontbreekt.
– Onderzoek in hoeverre actoren binnen het ecosysteem van elkaars projecten op de hoogte zijn.
– Onderzoek in hoeverre kennis en producten worden gedeeld en wat hier vervolgens mee wordt gedaan.
– Onderzoek of aan dezelfde onderwerpen op meerdere plekken binnen het ecosysteem gewerkt wordt. Zo ja? Zoek uit waarom dit niet in samenwerking wordt gedaan.
– Breng het netwerk binnen het ecosysteem in kaart door middel van een netwerkanalyse.

6) Meten van motivatie
– Kwalitatieve methode: Vraag naar de doelen, drijfveren en verwachtingen van deelnemers.
– Kwantitatieve methode: Vragenlijst verspreiden onder deelnemers (bijv. vragenlijst Self Determination Theory die motivatie meet op spectrum van intrinsiek tot extrinsiek)
– Observeer o.b.v. gedragsindicatoren: Hoe vaak en actief nemen partijen deel aan vergaderingen, brainstormsessies of andere activiteiten? Hoe vaak moeten deelnemers herinnerd worden aan afspraken? Hoe pro-actief stellen deelnemers zich op?
– Vraag naar motivatie in periodieke evaluaties

7) Meten van effectiviteit
– Evalueer in hoeverre korte en lange termijn doelen worden gehaald.
– Evalueer wat de meerwaarde was van de samenwerking om deze doelen te behalen.
– Benchmark of deze samenwerking meer/minder resultaten behaald dan andere (redelijk vergelijkbare) samenwerkingen

Hoe nu verder?
Bewust rekening houden met en werken aan bovenstaande criteria kan helpen om het functioneren van het ecosysteem te verbeteren. Het meten van deze criteria gaat een stap verder en is in veel gevallen nieuw en soms complex (zeker in de context van een ecosysteem). Er zijn verschillende aanzetten tot het meten van de criteria gegeven. Het wordt aangemoedigd om met verschillende meetmethodes te experimenteren, zodat een vorm wordt gevonden die past bij het ecosysteem.